PROLOOG

‘Ik ben een halfbloedje, mijn vader is Surinaams en mijn moeder Nederlands.’ Zo begon ik een spreekbeurt op de lagere school. Waarom heet het geen twee-bloed, dacht ik toen al, een vraag die ik niet in de klas durfde te stellen en zeker niet daarbuiten.
‘Ben jij een mulat?’ vroeg men mij af en toe. Ik had geen idee wat dat betekende, het deed mij aan koffie en chocola denken en ik grijnsde wat verlegen. Toen ik ouder werd begreep ik dat het woord mulat een aantrekkelijk vooroordeel in zich borg, het wil namelijk zeggen per definitie bloedmooi en sexy. Zo heb ik mezelf nooit durven noemen… Mulat ontdekte ik, is een verbastering van het Spaanse mulatto, een afgeleide van het Latijnse woord voor muilezel: mulus, wat letterlijk bastaard betekent. Het drong tot mij door: Er is een tijd geweest dat ik niet mocht bestaan. Het woord doet mij daardoor veel meer aan de slavernij denken dan halfbloed.

‘Dubbelbloed! Niks halfbloed!’ reageerde mijn meest zwarte neef fel, toen het onderwerp ter sprake kwam. Het moment waarop hij ‘dubbelbloed’ uitsprak, ik hoorde het woord voor het eerst, voelde het alsof er een warme zoete pap al mijn organen verwarmde en in één keer de losse stukjes in mijzelf samensmolten.

‘Begrijp je?’ Hij spuugde zijn woorden uit. ‘Dubbel staat voor én-én, én de kracht, én de schoonheid én de wijsheid van twee culturen. Niks half. Dubbel. Denk daaraan hoor!’

Dat jaar op Keti Koti in het Oosterpark – de 1 juliviering van de afschaffing van de slavernij – sprak ik met twee zwarte Surinamers, bekend uit de media. Ik trok de stoute schoenen aan en besloot ze te vertellen over mijn jongste avontuur.

‘Ik ben een boek aan het schrijven.’ Het feit hardop uitspreken bezorgde mij een knoop in mijn buik. Ik deed mijn best zelfverzekerd over te komen.

‘Waar gaat het over?’

‘Over mijn dubbelbloed.’

Beide journalisten trokken gelijktijdig hun wenkbrauwen op, wat een potsierlijk gezicht was.

Verbeeldde ik het me of keken ze een beetje verongelijkt?

‘Huh, hoezo dubbelbloed, waar gaat dat dan over?’ vroeg de manlijke reporter.

Had ik mijn mond maar gehouden, schoot het door mij heen.

‘Het gaat over mijn eigen ervaringen, hoe ik opgegroeid ben met een Nederlandse moeder en een Surinaamse vader. Wat het betekent om niet wit en niet zwart te zijn terwijl je familie dat wel is.’

‘Je bent toch gewoon zwart?’ zei hij met honende stem.

‘Ik zie het probleem niet, ik vind het eigenlijk een beetje overdreven,’ vulde de vrouw aan.

‘Het is zeker geen probleem…’ zei ik aarzelend, zoekend naar woorden, ‘voor mij…’

‘Goh, dat het je bezighoudt,’ onderbrak de presentatrice mij en wendde zich af.

Hun afstandelijke houding had ik niet verwacht, ik hoopte dat ze mijn verwarring niet opmerkten, zei gedag en liep van mijn stuk gebracht het park in.

Het was druk en overal rook het indringend naar eten. Langs de paden bevonden zich tientallen eetstalletjes met zo’n beetje alles wat de Surinaamse keuken te bieden heeft. Voor het podium op het grote zonovergoten veld wachtte een mensenmassa op het optreden van een belangrijke reggae-artiest. Uit de volop draaiende barbecuetenten stegen dikke rookpluimen op. Er had zich een rij gevormd die tot ’s avonds laat ging duren. Veel vrouwen en mannen droegen traditionele kleding.

Zelf had ik mijn mooiste pangi omgebonden. Ondanks de feestelijke sfeer voelde ik me mismoedig. Hoe kon ik me nou zo vergissen? In mijn naïviteit dacht ik dat we uit dezelfde stal kwamen en dat ze enthousiast zouden zijn over het onderwerp. Bij een vriendin die ik ontmoette luchtte ik mijn hart.

‘Hoezo uit dezelfde stal? Je bent toch gewoon Nederlands? En bovendien, je bent meer wit dan zwart.’

De kleur van mijn huid leverde maffe gesprekken op. Mijn moeder heeft toch gelijk, dacht ik, iedereen een kleurenbril op, dan ben je van een hoop gesodemieter af.

Thuis viste ik een kaart uit de brievenbus. Een uitnodiging voor een jaren 70-feest. Vrienden prijkten op de kaart in de typische halflange haardracht met bakkebaarden uit die tijd, broeken met wijde pijpen, hoge blokhakken en gezicht bedekkende zonnebrillen. Het verzoek was uiteraard om je in die stijl uit te dossen. Ik haat verkleedpartijen maar dit keer leek het me wel leuk. Zelfs voelde ik enige teleurstelling toen ik zag dat het precies viel in mijn vakantie.

 

‘Ga je mee,’ sprak mijn vriendin opgewonden in mijn oor, ‘iederéén gaat! Het wordt groots aangepakt eten, drinken en dansen op ouwe soul, echt jóuw muziek… net als vroeger.’

‘Nee jammer, ik ben dan in Frankrijk, weet je al hoe je gaat? Wat trek je aan?’

‘Ja joh, we gaan helemaal in stijl met getoupeerde coups en mini-jurken in toffe retroprints. Ik heb knalgele laklaarzen tot mijn knie gescoord bij een vintage shop in de negen straatjes in Amsterdam. M’n zussen hebben wit en zwarte laklaarzen, hilarisch.’

Haar zussen zijn net als zij klassiek mooi, met lange rechte nekken, witblond haar dat contrasteert met hun amandelbruine ogen in fijnbesneden gezichten. Tailles die makkelijk met twee handen te omvatten zijn. Ik heb minstens vier paar handen nodig.

‘En de mannen?’

Het viel even stil.

‘Dat is nog een verrassing, ze zijn met iets bezig, ik zal je de foto’s sturen!’

 

Ik zat lekker op een zonnig terras in de Provence aan een glaasje rosé en kreeg de beloofde feestplaatjes binnen op mijn telefoon. De meiden zagen er indrukwekkend authentiek uit, met zijn vieren vormden ze een knap stel om naar te kijken. Zelfs de haarbanden pasten precies bij de korte jurken waaronder de kniehoge laarzen. Ik verdacht ze ervan dat ze een professionele styliste in de arm hadden genomen.

Bij het laatste paar foto’s verslikte ik me in mijn wijn. De mannen droegen felgekleurde broeken met wijde pijpen, blouses met ruches en puntkragen. Ze hadden zich een ‘blackface’ aangemeten. Er was veel werk van gemaakt om de bruine schmink zo natuurgetrouw mogelijk op de witte gezichten te krijgen. De zwarte kroespruiken moesten het huzarenstukje geloofwaardig afmaken. De enige ‘zwarten’ op het verder witte feest. De laatste app was een smiley vergezeld van een wit zwaaiend handje.