De pijn is scherp en snijdend als mijn oudere Surinaamse nicht zonder enige aanleiding haar naaldhak in mijn rug plant.

‘Je moet niet denken dat je beter bent omdat je wit bent.’

Ik ben tien jaar en begrijp er niets van. Ze heeft haar punt gemaakt en het doet zeer.

 

Etchica is een dubbelbloed, kind van een Surinaams-creoolse vader
en een Nederlandse moeder. Lang is zij zich niet bewust van haar
moksi, haar gemengde afkomst. Als opgroeiend meisje is zij
onwetend en naïef, als twintiger onbekommerd met een twist van
verwarring. Pas na de geboorte van haar zoon op haar dertigste
wordt zij nieuwsgierig naar haar dubbele achtergrond.
Na het overlijden van haar vader groeit het verlangen meer te weten
over haar creoolse afkomst. Haar oma uit Drenthe biedt liefde en
bescherming in een oer-Hollandse omgeving. Maar als ook haar
Surinaamse oma, die zij nooit echt heeft gekend, het leven laat,
vreest Etchica een deel van de familiegeschiedenis en daarmee een
deel van zichzelf kwijt te raken. Ze besluit op zoek te gaan naar haar
Surinaamse wortels, naar de familie voor wie zij een vreemde is, in
het land waar ze nooit eerder is geweest.
Etchica ervaart dat zij als moksi uiteindelijk nergens bij hoort, niet bij
haar Nederlandse witte familie, niet bij haar Surinaamse zwarte
familie. Tegelijk beseft ze dat zij als dubbelbloed het beste van twee
culturen in zich draagt, dat onafhankelijkheid en zelfstandigheid
belangrijker zijn dan afkomst en kleur.