In hartje Paramaribo ligt de Palmentuin. Het monumentale park stamt uit de zeventiende eeuw en was eens de groentetuin ten behoeve van soldaten en de gouverneur. Vanaf de Louiselaan, “waar mijn huis woont”, is het vijf minuutjes fietsen.
De straat uit, rechts het grote ovalen gebouw van de Nederlandse Ambassade, waar ik linksaf sla om al snel een schuine oversteek te maken. Uitlaatgassen wolken in mijn gezicht, terwijl brommers stug door knetteren alsof ze mij niet zien staan. Logge trucks met oplegger en luxe SUV’s passeren met grommende motoren, de snelheden liegen er niet om. Dagelijks zijn er rond de honderd verkeersongelukken. In Suriname houdt men de dodelijke slachtoffers bij met een verkeersbarometer, de barometer stijgt elke dag.
Zodra ik de Palmentuin binnenkom raak ik betoverd door de lange dikke, witbruine stammen van de koningspalmen. Groene reuzen die als in een kring om mij heen lijken op te rijzen. Ze kraken goedaardig en fluisteren me vanuit hun imposante kronen toe: je tempo mag nóg láger gudu, doe rústig meisje. Met mijn fiets aan de hand wandel ik naar de grote hut in het midden van de oase, waar een groepje mensen zich al heeft verzameld.