Coronaratten
“Slapen doen we ’s nachts”, een rasechte Amsterdamse uitspraak. Ten teken van opperste alertheid, je laat je zeker niet in de maling nemen. “Neem jij de boel in de maling”, nog zo’n heerlijke rechttoe rechtaan uitdrukking. Amsterdamse humor ligt op straat, maar de straten zijn nu een different coronacookie. Lange lege winkelstraten. Asfalt met duizenden plakkaten platgetrapte kauwgom uit de tijd dat je nog over hoofden kon lopen. Het lijkt elke dag zondag op het Waterlooplein, de Amstelstraat, het Rembrandtplein. Ik loop door de Kalverstraat tot aan de lege Dam, waar de vensters van het Paleis als holle ogen over het plein op het monument uitkijken. De enige levende wezens die rijkelijk op de Dam aanwezig zijn, zijn duiven.
Duiven. Twee jaar geleden ontdekte ik een broedende duif op mijn balkon. Ze had zich verschanst onder de terrasstoel en daar een ingenieus nest gebouwd van takjes, blaadjes en lange witte hondenharen. Ze keek me aan met kraaloogjes als van barnsteen. Okergeel met roestbruine puntjes. Ze gaf geen koer, maar bleef me strak aankijken met een blik die zei: KILL. Als je het wáágt om dichterbij te komen dan… Elke haar op je hoofd zal er spijt van krijgen, de vreselijkste rampen zullen je overkomen als je mij en mijn toekomstige kroost ook maar met één vinger aanraakt. Het werkte.
Geïntimideerd en met groot ontzag voor de broedende moeder sloop ik weg van mijn balkon, maar wat nu? Die terrasstoel stond onhandig midden op mijn balkon, de boel moest een voorjaarsbeurt. Wat zou ik me op de hals halen met een nest jonge duifies? Ik besloot het te #durftevragen en postte een foto van de duif en haar nest eitjes.
Diep in mijn hart was ik in mijn nopjes dat mijn balkon de eer te beurt viel om als kraamkamer te dienen. En ik hoopte op hartjes en uitroepen als “schattig” en “gefeliciteerd met je nestje” en broedtips. Niets bleek minder waar. Integendeel, het beest in de mens kwam los.
“Gooi nest met eieren en al in de vuilcontainer!”
“Doe het jezelf niet aan. Eén grote stinkende bende, van kwaad tot erger!”
“Duiven zijn vliegende ratten. Alleen maar ellende!”
Een vriend, chef-kok van beroep, suggereerde gebraden duif met omelet.
Onder druk van de opgevraagde adviezen heb ik het nest opgeruimd, geëlimineerd, en het nageslacht uitgeschakeld. De moeder kwam nog dagenlang roekeloos checken, waar haar eitjes gebleven waren. Ze keek me daarbij doordringend aan. Die blik zal ik niet snel vergeten.
Ik kijk naar de parmantig stappende vliegende ratjes. Ze paraderen over de hobbelige kinderkopjes alsof zíj de stad ownen. Hun grijsgroenblauwe verenpak schittert in de voorjaarszon. De gedachte bekruipt me dat het één grote wraakactie is van de duiven, die hele coronashit is op hun vleugels verspreid. Hadden we maar niet hun kroost moeten vermoorden en het gewetenloos in een vuilniszak aan de wegkant moeten droppen.
Eén duif stapt uit de zwerm kordaat op mij af. Anderhalve meter voor mij blijft ze staan, kijkt me met haar barngele ogen priemend aan. Roestbruine puntjes lichten op. Ik maak dat ik wegkom.