In het bloed
Op tv volg ik een college over de ongrijpbare tijd. De populaire wetenschapper, oreert als een Amerikaanse prediker met een overdaad aan beeld en bombarie over de oerknal, miljoenen lichtjaren, ingenieuze zonnestelsels en de onmetelijke Melkweg, die elk verstand te boven gaan. In elk geval het mijne. Het is het besef van nietigheid, dat we in het hele hemelrijk kleiner zijn dan een mier, wat mij soms angstig maakt. Ik bedoel, één hak, kroetsj, en je bent wég. Toch vergelijken wij mensen onszelf niet met een mier en dat vertellen we zeker niet aan onze kinderen. Grootse dingen kunnen ze bereiken. “Je kunt álles, als je maar wil”, daarmee een kind voor de rest van zijn leven het juk van prestatiedruk omhangend.
‘Jíj denkt dat ik dat kan mam, maar ik kán dat helemaal niet,’ heeft zoonlief mij talloze malen als 6-,7-,8-,9-,10- enzovoorts jarige voorgehouden.
‘Natuurlijk wel!’ riep ik uit, ‘Jij kan álles kind, je kunt veel meer dan je zelf denkt.’
Ik was ervan overtuigd dat als je nou maar vertrouwen naar een kind uitspreekt, zijn zelfvertrouwen tot in de hemel zou groeien. Dat is een misverstand. Ik had beter vragen kunnen stellen. Zodat hij zelf het antwoord kon bedenken. Dat je vervolgens zijn antwoord faciliteert, probeert te geven wat hij nodig heeft , zodat hij kan zeggen: wow, dit kán ik, dat is prima. Als moeder heb ik veel goed gedaan, daar twijfel ik niet aan maar helaas kwam ook mijn wijsheid met de jaren.
Op zijn tweede jaar ging zoonlief al naar zijn eerste cursus, Muziek op schoot. Wekelijks zaten we samen in de plaatselijke muziekschool van Uithoorn in een kring liedjes te zingen, op trommeltjes te slaan en valse fluitjes te blazen. Zodra het kon ging hij op keyboard les. Dit instrument had hij – eerlijk waar – helemaal zelf uitgekozen. Hij deed het bovengemiddeld goed, aan zijn vingerzetting kon je afleiden dat hij een natuurtalent was.
Op een dag kregen zoonlief en zijn drie muziekklasgenootjes een pittige huiswerkopdracht. Ze moesten een vrij ingewikkeld muziekstuk voorbereiden en eindigen met een improvisatie. Hij studeerde elke dag en was een beetje zenuwachtig voor de volgende les. In de klas speelde hij de sterren van de hemel en reeg de noten aan elkaar tot een fantasierijke melodie. Spontaan begonnen de andere aanwezige ouders te klappen. De muziekleraar gaf hem in plaats van een compliment op een knorrige toon een verklaring: ‘Logisch, jij hoeft daar niet zoveel voor te doen, dat zit nou eenmaal in jouw bloed.’
Mijn achtjarige keek beduusd mijn kant op. Later vroeg hij: ‘Wat heb ik in mijn bloed, mama?’
Ik liet hem een foto zien.
‘Raad eens wie je opa is?’
Hij wees een man aan die op een stoel met zijn basgitaar helemaal rechts op de zwart-wit foto zat. De foto was gemaakt tijdens een radio-opname in 1967 en leek te bewegen. Vingers die plukten aan de snaren van een contrabas, getuite lippen van concentratie van de bassist, de twee trompettisten met pulserende bolle wangen, het ritme van de conga’s en de krachtige snelle slagen van de bongospeler die als enige van de zevenkoppige formatie een zwart in plaats van een wit jasje droeg.
‘Dit is je bloed kind. Kijk, dat is je opa.’
Ik wees op mijn vader in het zwarte jasje.
‘Kijk eens wat een mooie lach en knappe kop, hij was de bandleider van Sambroso, ze toerden eind jaren zestig door het koude Nederland. Overal lieten ze een tropische warmte achter. Ze waren beroemd en hadden veel succes. Jij was nog lang niet geboren.’
De muziekleraar had natuurlijk geen weet van deze bongo-spelende opa.
‘Je opa was van kinds af aan al bijzonder muzikaal’ vervolgde ik, en jij? Jij bent jij en jouw prachtige spel heb je helemaal zelf bedacht en zelf gedaan. Daar mag je trots op zijn. Zie je nou? Dat je dat kan?’
Zoonlief keek lang naar de foto en zuchtte wat. Hij was er nog niet zo zeker van.
Hij is nu een grote kerel en speelt geen keyboards meer. Wie weet verlangt hij nog een keer naar de zwart-witte toetsen. Nu rapt hij en schrijft teksten. Dat kan hij als de beste, dat vindt hij zelf ook. De tijd heeft hem goed gedaan.