Onguur windje
- Ik loop naar het brood dat om deze tijd nog lauw in de schappen ligt, er is iets gaande in “mijn Appie”. Een man van een jaar of dertig, in een oubollig streepjespak spreekt een winkelmedewerker aan terwijl hij hem een ferme hand geeft.
‘Daarom kom ik onverwachts binnenlopen, om alvast kennis te maken en te kijken hoe het hier gaat, snap je?’, spreekt de dertiger. Hij is duidelijk in zijn nopjes met zijn aanpak en zichzelf. Met gel heeft hij zijn blonde haren strak getrokken, op zijn neus een hippe veel te grote vierkante bril.
De jongen, Ahmed staat er op zijn blauwe jasje, lacht beleefd tegen zijn onverwachte bezoeker, kennelijk zijn nieuwe manager.
‘Nee, nee natuurlijk, prima hoor, wat wilt u weten?’
Wat zou hij anders moeten zeggen, denk ik.
Aangekomen bij de kassa hoor ik de vierkante bril nog bezig met zijn profileershow: “O ja, wat ik óók nog wil weten….“ zegt hij met luide stem, en loopt zonder te kijken of de jongen hem volgt weer terug de winkel in. Ahmed moet de nodige moeite doen om zijn snelle pas te volgen, ik voel medelijden met de jongen die zo zijn best doet om het zijn meerdere naar de zin te maken.
Nu nog een krantje en dan snel naar huis om te schrijven. Achter de counter staat Fatima, ze draagt een inktzwarte hoofddoek. Haar gezicht steekt er bleek bij af. Tot nu toe verraste ze mij met hoofddoeken in de meest uiteenlopende kleuren en prints. Felroze bloemen, tropische groen, kanariegeel met abstracte figuren, strepen in alle kleuren van de regenboog.
Deze hoofddoek oogt niet bepaald opgewekt.
‘Hé, geen vrolijke hoofddoek vandaag?’ vraag ik voorzichtig.
‘Nee, dat mag niet meer.’ Ze lacht verlegen.
‘Mag niet meer? Is er iets met je familie? Ben je in de rouw?’
‘Gelukkig niet, heel veel klanten dachten hetzelfde maar van hier mag het niet meer.’
‘Bedoel je dit filiaal of landelijk?’
‘Dit filiaal, ze hebben gezegd dat ik alleen nog een zwarte of blauwe hoofddoek mag dragen.’
Fatima kijkt gekwetst.
‘Ik werk hier al meer dan twintig jaar, ik heb gezegd dat ik het er niet mee eens ben. Zelfs klanten hebben een klacht ingediend en nou mag ik er niet meer over praten, daar kan ik last mee krijgen, hebben ze gezegd.’ Snel scant ze de winkel met haar ogen. Mijn navel spant zich aan, door de golf boosheid die vanuit mijn buik omhoog komt over dit staaltje machtsmisbruik en misplaatste bemoeizucht. Fatima kijkt angstig naar mij. Mijn opwinding kan haar alleen maar last bezorgen.
‘Het is echt zonde’, verzucht ze, ’ik heb wel 80 verschillende hoofddoeken in de kast hangen. Na een korte pauze vervolgt ze met ondeugende blik: ‘Als ik over een paar jaar ergens anders werk, dan doe ik weer lekker mijn gekleurde hoofddoeken op hoor!’ Ze kijkt mij stralend aan.
Met een knoop in mijn buik loop ik de winkel uit. Een ongure wind waait in mijn gezicht.